ECLI:NL:CRVB:2019:792
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband en de geschiktheid van functies voor appellante met gezondheidsklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als docente economie werkzaam was, had zich op 17 oktober 2013 ziek gemeld en na een herstelverklaring in mei 2014, opnieuw ziek gemeld met vermoeidheidsklachten na de beëindiging van haar dienstverband op 1 augustus 2014. Het Uwv had haar ziekengeld toegekend, maar later vastgesteld dat zij per 1 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante betwistte deze beslissing en stelde dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, en dat de functies die haar waren voorgehouden niet geschikt waren.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de functionele mogelijkheden van appellante correct waren vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.