ECLI:NL:CRVB:2019:275
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische beperkingen in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als kassamedewerkster werkte, had zich op 11 februari 2015 ziek gemeld vanwege fysieke klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 8 februari 2017 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat de beperkingen van appellante in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren onderschat. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het advies van de Gezondheidsraad over ME/CVS zou moeten leiden tot een herbeoordeling van haar beperkingen. De Raad oordeelde echter dat het advies van de Gezondheidsraad niet specifiek genoeg was om de individuele situatie van appellante te onderbouwen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had een gedegen medisch onderzoek verricht en de rechtbank onderschreef het oordeel dat de beperkingen van appellante correct waren vastgesteld.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten.