Uitspraak
17.5711 WLZ
21 juli 2017, 16/4964 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, geboren in 1952 en bekend met een verstandelijke beperking, had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 43.811,99 voor zorg in 2015. Het zorgkantoor, Stichting Zorgkantoor Menzis, heeft de zorgovereenkomsten van haar zorgverleners afgekeurd, waardoor appellante de kosten niet uit haar pgb mocht laten betalen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het zorgkantoor verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij erop vertrouwde dat de zorgovereenkomst van een van haar zorgverleners, [naam 2], goedgekeurd zou worden, omdat andere zorgverleners zonder goedkeuring door het zorgkantoor wel door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) waren uitbetaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze omstandigheid niet voldoende is om gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat het zorgkantoor de overeenkomst van [naam 2] zou goedkeuren. De Raad is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot vergoeding van proceskosten in beroep heeft afgewezen. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de proceskosten betreft en veroordeelt het zorgkantoor in de proceskosten van appellante, begroot op € 2.048,-, en het griffierecht van € 170,-.