Uitspraak
19.384 WMO15, 19/386 WMO15
OVERWEGINGEN
26 mei 2017 het besluit van 12 augustus 2016 ingetrokken, voor zover daarbij aan appellant een pgb is verstrekt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. H. Akbaba, hebben hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van hun persoonsgebonden budgetten (pgb's) door het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom. Het college stelde dat appellanten niet in staat waren om de taken die bij het pgb horen op een verantwoorde manier uit te voeren. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat appellanten geen zorgmappen konden overleggen, waardoor het college niet kon controleren of de benodigde ondersteuning was verleend. De rechtbank had de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, wat door de Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat appellanten voldoende procesbelang hadden bij een inhoudelijke beoordeling, omdat de intrekking van de pgb's gevolgen kan hebben voor toekomstige aanvragen. De Raad concludeerde dat het college terecht had besloten tot intrekking van de pgb's op basis van artikel 2.3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo 2015. De argumenten van appellanten dat de ondersteuning wel was verleend en dat het college ten onrechte had gesteld dat de declaraties niet tijdig waren ingediend, werden verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.