ECLI:NL:CRVB:2020:1408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor de functie van snackvoorbereider
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich in 2011 ziek meldde met diverse klachten, had in 2013 geen recht op een WIA-uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na meerdere ziekmeldingen en beoordelingen door het Uwv, werd appellante in 2016 geschikt geacht voor de functie van snackbereider. Het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 1 maart 2015, wat appellante aanvocht. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat appellante, uitgaande van de FML, in staat was om ten minste de functie van snackvoorbereider te vervullen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen toegenomen klachten waren ten opzichte van eerdere beoordelingen en dat de door appellante ingebrachte medische informatie geen aanleiding gaf om aan de juistheid van het medisch oordeel te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder veroordeling in proceskosten.