ECLI:NL:CRVB:2020:1509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
19/2562 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum toekenning dubbele kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de toekenning van dubbele kinderbijslag voor de zoon van appellant, aangevraagd op 15 maart 2018 bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft op 28 juni 2018 besloten dat appellant recht heeft op dubbele kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2018. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit bezwaar op 24 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 14 mei 2019 het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, met de overweging dat de wijziging van artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) per 1 januari 2016 geen ruimte meer biedt voor afwijkingen in bijzondere gevallen.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die de Svb hadden moeten aanzetten om af te wijken van het beleid, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het beleid van de Svb niet meer van toepassing is op de aanvraag van appellant, en dat artikel 14, derde lid, van de AKW na de wijziging geen mogelijkheid meer biedt om de ingangsdatum van de kinderbijslag te vervroegen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19/2562 AKW
Datum uitspraak: 16 juli 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 mei 2019, 18/6085 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 15 maart 2018 bij de Svb een aanvraag om dubbele kinderbijslag op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn zoon [X] ingediend.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2018 heeft de Svb bepaald dat appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2018 recht heeft op dubbele kinderbijslag voor [X].
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 24 juli 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 28 juni 2018 niet-ontvankelijk (lees: ongegrond) verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat dubbele kinderbijslag op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet vroeger kan ingaan dan op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de Svb de aanvraag heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat artikel 14, derde lid, van de AKW sinds
1 januari 2016 is gewijzigd met dien verstande dat per die datum in dat artikel niet langer de bevoegdheid voor de Svb is opgenomen om in bijzondere gevallen, van dat artikel af te wijken. De Svb heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de dubbele kinderbijslag niet eerder kan ingaan dan met ingang van het eerste kwartaal van 2018, ongeacht de vraag of op de door appellant gestelde omstandigheden sprake is van een bijzonder geval.
3. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat in zijn situatie sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat deze de Svb aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van het beleid. Verwezen is naar de uitspraak van de Raad van 25 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2928. Volgens appellant biedt artikel 14, derde lid, van de AKW nog steeds de ruimte om het beleid toe te passen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Het beleid van de Svb met betrekking tot bijzonder geval-situaties is op de aanvraag van appellant niet meer van toepassing zodat ook een mogelijke afwijking van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb niet aan de orde is. De uitspraak van de Raad uit 2017 waarop appellant doelt, heeft betrekking op een aanvraag om kinderbijslag van voor 1 januari 2016 op welke situatie dit beleid van de Svb nog wel van toepassing was. Artikel 14, derde lid, van de AKW biedt na 1 januari 2016 niet meer de mogelijkheid van de ingangsdatum af te wijken. Dit brengt mee dat ook de Raad niet toekomt aan een beoordeling van de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat appellant pas in 2018 een aanvraag om dubbele kinderbijslag heeft ingediend.
4.2.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2020.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) P. Boer