ECLI:NL:CRVB:2020:1509
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum toekenning dubbele kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de toekenning van dubbele kinderbijslag voor de zoon van appellant, aangevraagd op 15 maart 2018 bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft op 28 juni 2018 besloten dat appellant recht heeft op dubbele kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 2018. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb heeft dit bezwaar op 24 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 14 mei 2019 het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, met de overweging dat de wijziging van artikel 14, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) per 1 januari 2016 geen ruimte meer biedt voor afwijkingen in bijzondere gevallen.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat er bijzondere omstandigheden zijn die de Svb hadden moeten aanzetten om af te wijken van het beleid, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Raad. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het beleid van de Svb niet meer van toepassing is op de aanvraag van appellant, en dat artikel 14, derde lid, van de AKW na de wijziging geen mogelijkheid meer biedt om de ingangsdatum van de kinderbijslag te vervroegen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep van appellant verworpen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.