ECLI:NL:CRVB:2020:1742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op kinderbijslag en ingezetenschap in Nederland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante, een Surinaamse nationaliteit houdende vrouw. De zaak betreft de vraag of appellante op de peildatum van het vierde kwartaal van 2017 als ingezetene van Nederland kan worden aangemerkt. Appellante verbleef op de peildatum nog maar kort in Nederland en beschikte niet over een duurzaam tot haar beschikking staande woonruimte. De Raad oordeelt dat de overige omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat appellante op 1 oktober 2017 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om kinderbijslag ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en stelt dat de criteria voor ingezetenschap, zoals geformuleerd door de Hoge Raad, correct zijn toegepast. De Raad benadrukt dat het niet beschikken over zelfstandige woonruimte een belangrijk criterium is bij de beoordeling van ingezetenschap. De Raad komt tot de conclusie dat appellante op de peildatum niet als ingezetene kan worden aangemerkt en dus geen recht heeft op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2017.
De uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, met E.M. Welling als griffier. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.