ECLI:NL:CRVB:2020:1797
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van de behandelend rechter, C.H. Bangma, in een hoger beroep dat door verzoeker was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een geding tussen verzoeker en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Het hoger beroep was eerder niet-ontvankelijk verklaard bij uitspraak van 18 december 2019. Verzoeker had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, dat op 19 juni 2020 ter zitting werd behandeld. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van verzoeker een verzoek om wraking ingediend, omdat hij meende dat de behandelend rechter vooringenomen was door te weigeren de behandeling van het verzet te schorsen. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de rechter. De Raad concludeerde dat de beslissing om de behandeling van het verzet niet te schorsen een procedurele beslissing is en dat dergelijke beslissingen geen grond voor wraking kunnen vormen. De Raad heeft het verzoek om wraking afgewezen, omdat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.