ECLI:NL:CRVB:2020:2253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2020
Publicatiedatum
23 september 2020
Zaaknummer
18/5376 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en deugdelijkheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich op 6 februari 2016 ziek meldde met pijnklachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 5 maart 2017, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij verzocht om een onafhankelijk deskundigenonderzoek en diende nadere medische gegevens in. Het Uwv verdedigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat er geen schending was van de beginselen van zorgvuldigheid of equality of arms. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling juist was. De door appellant ingebrachte medische gegevens veranderden niets aan de conclusie dat hij in staat was om te werken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van appellant af.

Uitspraak

18.5376 ZW

Datum uitspraak: 23 september 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 september 2018, 17/4632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.A.J. van Putten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 26 augustus 2020. Voor appellant is mr. Van Putten verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker/inpakker voor 15,75 uur per week in ploegendienst. Op 6 februari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met pijnklachten in de schouders en onderrug. Het Uwv heeft appellant met ingang van 21 maart 2016 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 20 december 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 februari 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 5 maart 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 september 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en hij daardoor niet in staat is om te werken. Appellant heeft met een beroep op het Korošec-arrest om een onafhankelijk deskundigenonderzoek verzocht en heeft nadere medische gegevens ingebracht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het beroep van appellant op het Korošec-arrest dat door de Raad is uitgelegd in zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) is aanleiding om te oordelen over de in die uitspraak te onderscheiden stappen, te weten de zorgvuldigheid van de besluitvorming, equality of arms en de inhoudelijke beoordeling. Blijkens de gedingstukken is appellant door de verzekeringsartsen gezien en onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgebreid onderzoek gedaan aan de schouders en knieën. Beide artsen hebben het dossier bestudeerd en kennis genomen van de informatie van appellant over de van zijn schouder gemaakte foto’s. Appellant heeft voldoende gelegenheid gehad om medische gegevens in te brengen en van die gelegenheid in hoger beroep ook gebruik gemaakt. Van schending van de beginselen van zorgvuldigheid of equality of arms is dan ook geen sprake.
4.3.
Wat de inhoudelijke beoordeling betreft is er geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd medisch onderzoek. De door appellant in hoger beroep ingebrachte medische gegevens van zijn huisarts, orthopedisch chirurg, KNO-arts, psycholoog en fysiotherapeut maken dat niet anders nu het merendeel van die medische gegevens geen betrekking heeft op de datum in geding van 5 maart 2017. De medische informatie die wel betrekking heeft op de datum in geding betreft de schouder- en knieklachten van appellant. Blijkens de rapporten van de verzekeringsartsen is met deze klachten bij het vaststellen van de beperkingen van appellant voldoende rekening gehouden.
4.4.
Aangezien er ook geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.5.
De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat de arbeidskundige beoordeling juist is.
5. Wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D.S. Barthel