ECLI:NL:CRVB:2020:2279
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die zich op 12 oktober 2015 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, betoogt dat haar klachten zijn onderschat en dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen juist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 oktober 2018 uitvoerig toegelicht waarom de door appellante overgelegde rapporten van verzekeringsarts Van der Planken geen aanleiding geven voor meer beperkingen dan vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2018. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de eerdere beoordelingen zouden kunnen ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de uitspraak, waarbij ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. De Raad concludeert dat appellante niet kan worden aangemerkt als een medische afzakker en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor haar.