Uitspraak
19 1329 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering. Appellant, geboren in 1976, had op 21 april 2016 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 26 augustus 2016 werd afgewezen. Het Uwv stelde dat appellant over arbeidsvermogen beschikte. Na een ongegrond verklaard bezwaar, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De rechtbank Rotterdam had eerder de aanvraag afgewezen, met de overweging dat de bewijslast bij appellant lag vanwege de laattijdige aanvraag. De Centrale Raad onderschrijft deze overwegingen en bevestigt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering. Appellant voerde aan dat hij niet was gehoord tijdens de beoordeling in 2018, maar de Raad oordeelt dat het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening heeft gehouden met de klachten van appellant. De Raad concludeert dat de medische beoordeling van het Uwv juist is en dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat. Het verzoek om een deskundige te raadplegen wordt afgewezen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv het griffierecht aan appellant moet vergoeden.