ECLI:NL:CRVB:2020:3168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van een WIA-uitkering op basis van belastbaarheid en medische geschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant had zich op 18 december 2013 ziek gemeld met rugklachten en later ook psychische en andere lichamelijke klachten gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 15 februari 2016, heeft het Uwv op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vastgesteld dat appellant belastbaar was, maar minder dan 35% arbeidsongeschikt. Het Uwv weigerde de WIA-uitkering per 16 december 2015, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en medicatiegebruik. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen.
De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.