ECLI:NL:CRVB:2020:3260

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
18/3200 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante, die een aanvraag had gedaan voor een handbewogen rolstoel met kantelfunctie op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2020, heeft appellante verklaard dat zij geen behoefte meer heeft aan de rolstoel vanwege een verslechtering van haar gezondheid. Ze heeft aangegeven dat ze belang heeft bij een proceskostenveroordeling, maar dat ze het hoger beroep niet heeft willen intrekken omdat haar rechtsbijstandsverzekeraar dat niet toestond.

De Raad heeft vervolgens moeten beoordelen of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak is bepalend of het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. De Raad concludeert dat appellante onvoldoende procesbelang heeft, aangezien de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten niet kan leiden tot een inhoudelijke uitspraak over de afwijzing van de rolstoelaanvraag. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2020.

Uitspraak

18.3200 WMO15

Datum uitspraak: 16 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 mei 2018, 17/5453 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. V.A. Textor, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020, (gedeeltelijk) door middel van beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Wevers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.A. Broeren, bijgestaan door mr. Textor.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, een aanvraag gedaan voor, voor zover hier van belang, een handbewogen rolstoel met kantelfunctie. Bij besluit van 8 maart 2017 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 7 september 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat de beroepsgrond van appellante tegen het bestreden besluit, voor zover dat besluit ziet op de afwijzing van de aanvraag voor een handbewogen rolstoel met kantelfunctie, niet slaagt.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen het onder 2 weergegeven oordeel in de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter zitting van de Raad heeft zij verklaard dat zij geen aangepaste handbewogen rolstoel meer wil. Als gevolg van een verslechtering van haar gezondheidssituatie kan zij deze niet meer gebruiken. Zij heeft toegelicht dat zij belang heeft bij een proceskostenveroordeling, waarbij het gaat om de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de kosten van een medisch advies. Ook heeft zij toegelicht dat zij het hoger beroep had willen intrekken, maar dit niet heeft gedaan omdat haar rechtsbijstandsverzekeraar dat niet wilde.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben.
4.2.
De Raad is van oordeel dat appellante onvoldoende procesbelang heeft. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9279) kan geen procesbelang worden ontleend aan de door appellante verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten. Het hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M.E. van Donk