ECLI:NL:CRVB:2020:3260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens onvoldoende procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante, die een aanvraag had gedaan voor een handbewogen rolstoel met kantelfunctie op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard. Tijdens de zitting bij de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2020, heeft appellante verklaard dat zij geen behoefte meer heeft aan de rolstoel vanwege een verslechtering van haar gezondheid. Ze heeft aangegeven dat ze belang heeft bij een proceskostenveroordeling, maar dat ze het hoger beroep niet heeft willen intrekken omdat haar rechtsbijstandsverzekeraar dat niet toestond.
De Raad heeft vervolgens moeten beoordelen of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak is bepalend of het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. De Raad concludeert dat appellante onvoldoende procesbelang heeft, aangezien de verzochte veroordeling tot vergoeding van proceskosten niet kan leiden tot een inhoudelijke uitspraak over de afwijzing van de rolstoelaanvraag. Daarom heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met D.S. de Vries als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2020.