ECLI:NL:CRVB:2020:3286

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
18/2699 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens niet gemeld bezit onroerend goed in Turkije

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante ontving vanaf 1 juli 2011 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van de Algemene Ouderdomswet. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting geen melding heeft gemaakt van een appartement dat zij in Turkije bezit. Dit leidde tot de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen, alsook de oplegging van een boete van € 4.303,68.

De Svb heeft in 2013 een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Tijdens een huisbezoek in 2016 heeft appellante verklaard dat zij geen eigenaar was van een woning in Turkije, terwijl later bleek dat zij wel degelijk een appartement bezat. De Svb heeft op basis van dit onderzoek besloten de AIO-aanvulling in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Svb heeft dit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de bewijslast voor de waarde van het appartement bij appellante ligt, aangezien zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad heeft vastgesteld dat de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de overtreding en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18.2699 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2018, 17/5620 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. De zitting heeft plaatsgevonden via een beeldverbinding. Daaraan heeft mr. Küçükünal deelgenomen namens appellante. Mr. P. Stahl-de Bruin heeft daaraan deelgenomen als vertegenwoordiger van de Svb.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 1 juli 2011, in aanvulling op een onvolledig ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet. Op verzoek van appellante is de AIO-aanvulling met ingang van 1 juni 2016 beëindigd.
1.2.
De Svb voert vanaf 2013 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. In het kader van dit meerjarig onderzoek hebben medewerkers van de Svb op 19 mei 2016 een huisbezoek afgelegd op het adres van appellante. Tijdens het huisbezoek heeft appellante het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld en ondertekend. Op dit formulier heeft zij vermeld dat zij gedurende haar verblijf in Turkije in 2016 bij haar zus verblijft op een concreet vermeld adres te [A.] in Turkije en dat zij geen (mede) eigenaar is van de woning op dat adres. Op 6 juli 2016 heeft de Svb een telefonische melding ontvangen dat appellante een woning in Turkije bezit, dat de Svb over de adresgegevens hiervan beschikt en dat de woning ongeveer € 30.000,- waard is. Vervolgens heeft in opdracht van de Svb en met tussenkomst van het Internationaal Bureau Fraude-informatie, het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) een onderzoek ingesteld naar vermogen van appellante in Turkije. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 5 januari 2017. Hierin is, voor zover hier van belang, vermeld dat uit het register van de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente [B.] op naam van appellante een appartement staat geregistreerd op het adres X (appartement), met als verwervingsdatum 4 oktober 1995. Een lokale makelaar heeft op 4 januari 2017 de actuele waarde het appartement bepaald op een bedrag van 180.000 Turkse Lira, omgerekend € 47.745,-. De bevindingen van het onderzoek van de medewerkers van de Svb zijn neergelegd in handhavingsrapportages van 15 juli 2016 en 12 januari 2017.
1.3.
De Svb heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 21 februari 2017 de AIO-aanvulling van appellante over de periode van 1 juli 2011 tot en met 31 mei 2016 in te trekken. Bij besluit van 23 maart 2017 heeft de Svb de over deze periode gemaakte kosten van AIO-aanvulling van appellante teruggevorderd tot een bedrag van € 12.596,52 en appellante tevens een boete opgelegd van € 4.303,68.
1.4.
Bij besluit van 10 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 21 februari 2017 en 23 maart 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het bezit van een onroerende zaak in Turkije en dat als gevolg daarvan het recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken grond tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2011 tot en met 31 mei 2016.
Intrekking en terugvordering
4.2.
Niet in geschil dat appellante in de te beoordelen periode het appartement in eigendom had en ook niet dat zij daarvan in die periode, in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting, geen melding aan de Svb heeft gemaakt.
4.3.
Zoals ter zitting is besproken, heeft appellante als enige beroepsgrond aangevoerd dat de Svb, naar aanleiding van de door appellante in beroep overgelegde aangifte onroerend goed belasting 2017 voor het appartement (ozb-aangifte), waarin de belastingwaarden over de jaren 1995 tot en met 2017 zijn opgenomen, nader onderzoek had moeten doen naar de waarde van het appartement in te beoordelen periode.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De bewijslast voor de waarde(ontwikkeling) van het appartement in de te beoordelen periode rust immers op appellante, omdat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het bezit van deze onroerende zaak. (Vergelijk de uitspraak van 10 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2149, rechtsoverweging 4.6.) Appellante heeft geen gegevens verstrekt aan de hand waarvan de ontwikkeling van de waarde van het appartement had kunnen worden bepaald en vervolgens het recht op AIO-aanvulling bijstand had kunnen worden vastgesteld. Voor zover appellante meent dat aan de hand van de in de ozb-aangifte opgenomen belastingwaarden het recht op AIO-aanvulling in de te beoordelen periode kan worden vastgesteld, wordt zij hierin niet gevolgd. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1161), kan immers in zijn algemeenheid worden aangenomen dat de vrije verkoopwaarde van onroerend goed in Turkije hoger ligt dan de belastingwaarde. De belastingwaarden in de periode van 2011 tot en met 2016 zijn daarom niet toereikend, ook niet bij benadering, om de waarde(ontwikkeling) van het appartement in de te beoordelen periode vast te stellen.
Boete
4.5.
Uit 4.2 volgt dat de Svb heeft aangetoond dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het bezit van het appartement. Appellante kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. De Svb was verplicht een boete op te leggen. De opgelegde boete van € 4.303,68 is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de overige over appellante gebleken omstandigheden.
Conclusie
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van W.E.M. Maas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) W.E.M. Maas