In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv had eerder, op 17 juni 2016, geweigerd om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Ondanks toegenomen beperkingen, concludeerde het Uwv dat deze niet leidden tot gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Limburg had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat de behandelaars in het dossier niet eenduidig aangaven dat hij volledig arbeidsongeschikt was en dat er reden was om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen objectieve gegevens waren die de claims van appellant ondersteunden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat er geen reden was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige en dat de gehanteerde uurlonen bij de geselecteerde functies realistisch waren. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met B.V.K. de Louw als griffier.