ECLI:NL:CRVB:2020:709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
18-5610 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen op bankrekening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die in de periode van maart 2016 tot en met juni 2016 bijschrijvingen op haar bankrekening ontving van haar studerende zoon. Deze bijschrijvingen waren bedoeld om een schuld bij Wehkamp af te lossen. De Raad oordeelde dat, hoewel appellante de bijschrijvingen gebruikte om haar schuld af te lossen, dit niet betekende dat zij niet over de middelen kon beschikken. De herziening van de bijstand en de terugvordering van € 2.782,68 werden dan ook terecht geacht.

De Raad benadrukte dat bijschrijvingen op de bankrekening van iemand die bijstand ontvangt, worden beschouwd als middelen waarover deze persoon redelijkerwijs kan beschikken. De appellante had in strijd met haar inlichtingenverplichting deze bijschrijvingen niet gemeld aan het college. De Raad verwierp het argument van appellante dat zij niet vrijelijk over de ontvangen bedragen kon beschikken, omdat haar zoon haar had verplicht deze te gebruiken voor het aflossen van de schuld. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de ontvangen bedragen voor andere uitgaven te gebruiken, wat zij ook gedeeltelijk had gedaan.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.5610 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 10 maart 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 september 2018, 18/775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Losser (college)
Zitting heeft: J.N.A. Bootsma
Griffier: T. Ali
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K.T. Ghaffari, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.A.G. Tijhaar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Dit betekent dat de herziening van bijstand over de periode van maart 2016 tot en met juni 2016 en de terugvordering van € 2.782,68 terecht zijn.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
De studerende zoon van appellante heeft van bij de DUO geleend geld in maart, april, mei en juni 2016 bedragen overgemaakt naar appellante. Een groot deel hiervan heeft appellante gebruikt om een schuld bij de Wehkamp af te lossen. De rente daarvan was aanzienlijk hoger dan de rente bij de DUO. Appellante heeft dit in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet aan het college gemeld.
Bijschrijvingen op een bankrekening van iemand die bijstand ontvangt zijn middelen waar hij redelijkerwijs over kan beschikken (artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (PW)). Als deze betalingen vaker worden gedaan, kunnen worden gebruikt voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, zijn het inkomsten (artikel 32, eerste lid, van de PW) [1] . Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de PW niet als middel uitgezonderd en is dus ook een middel.
De grond van appellante, dat zij niet redelijkerwijs over de bedragen kon beschikken, omdat haar zoon haar verplicht had om die te gebruiken voor het aflossen van de schuld bij Wehkamp, slaagt niet. Appellante kon vrij over het geld op haar bankrekening beschikken. Hoewel de Raad begrijpt dat appellante zich moreel verplicht voelde om van de van haar zoon ontvangen bedragen de schuld aan Wehkamp af te lossen, heeft zij de bedragen ook voor andere uitgaven kúnnen gebruiken. Voor een deel heeft zij dit ook daadwerkelijk gedaan.
Het hoger beroep slaagt niet.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Voorzitter
(getekend) T. Ali (getekend) J.N.A. Bootsma

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450 en 19 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:921.