ECLI:NL:CRVB:2020:906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
19/2874 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van eerdere uitspraak inzake arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 12 april 2019. Verzoeker, die in Marokko woont, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn beroep tegen een beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond was verklaard. De Raad had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op eerdere besluiten van het Uwv over de arbeidsongeschiktheid van verzoeker. Verzoeker heeft in zijn herzieningsverzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die voldeden aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat het middel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de eerdere uitspraak. Aangezien verzoeker geen relevante nieuwe informatie heeft gepresenteerd, werd het verzoek om herziening afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.2874 WAO

Datum uitspraak: 8 april 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 april 2019, 17/4191 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van de Raad van 12 april 2019, 17/4191 WAO (ECLI:NL:CRVB:2019:1286), en heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft op dat verzoek een reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de uitspraak van 12 april 2019 waarvan herziening wordt verzocht heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2017, 17/525, bevestigd. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen een beslissing op bezwaar van 20 december 2016 ongegrond verklaard. In dit besluit heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor geen aanleiding bestond om terug te komen van een besluit van 6 maart 1990 om per 1 december 1989 de eventueel bestaande arbeidsongeschiktheid van verzoeker buiten aanmerking te laten of om terug te komen van een besluit van 11 september 2003 dat verzoeker per 1 december 1989 minder dan 15% arbeidsongeschikt was en daardoor geen recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 12 april 2019 geoordeeld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat uit de door verzoeker ingediende medische informatie geen ander beeld naar voren komt dan al bij het Uwv bekend was. Daarbij heeft de Raad geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de beslissing op bezwaar van 20 december 2016 evident onredelijk was.
2.1.
Bij verzoekschrift en later ingezonden toelichtingen heeft verzoeker aangevoerd dat hij ziek is en dat hij een gunstige beslissing op zijn aanvraag verwacht. Verzoeker heeft verzocht om zijn verzoek opnieuw te bestuderen en hij heeft te kennen gegeven beschikbaar te zijn voor een eventueel medisch onderzoek.
2.2.
Het Uwv heeft afgezien van een inhoudelijke reactie op het herzieningsverzoek.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1615) dient het bijzondere rechtsmiddel van herziening er niet toe om een hernieuwde discussie te voeren, noch om een discussie over de betreffende uitspraak te openen, maar om een rechterlijke uitspraak die berust op een naderhand onjuist gebleken feitelijk uitgangspunt te herstellen. In beginsel kunnen slechts aangelegenheden van feitelijke aard tot herziening leiden. Dit kan alleen indien is voldaan aan de strikte voorwaarden van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb.
3.3.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren gebracht. Verzoeker beoogt in feite een hernieuwde discussie over wat in de uitspraak van de Raad van 12 april 2019 is vastgesteld. Uit wat in 3.2 is overwogen volgt dat het middel van herziening daar niet toe kan strekken. Het verzoek om herziening zal daarom worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) C.I. Heijkoop