In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de wijziging van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante, die op goede gronden is omgezet in een WGA-vervolguitkering. Appellante, die lijdt aan verschillende medische aandoeningen, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft de uitkering gewijzigd met ingang van 1 april 2017, 24 maanden na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft benoemd. De Raad heeft een deskundige ingeschakeld die bevestigde dat de FML voldoende rekening hield met de beperkingen van appellante, maar dat er verdergaande beperkingen waren wat betreft grondbereik. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv de wijziging van de uitkering op goede gronden heeft doorgevoerd.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure meer dan vier jaar heeft geduurd, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,-. De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.625,-, en dat de Staat der Nederlanden ook in de proceskosten moet worden veroordeeld tot € 262,50. De uitspraak is gedaan op 15 april 2020.