In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, geboren in Turkije, ontving ten onrechte een tweede ouderdomspensioen van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had beleid geformuleerd voor het terugkomen van besluiten met terugwerkende kracht, maar in dit geval was niet zichtbaar getoetst aan dat beleid, wat leidde tot een motiveringsgebrek. De Raad oordeelde dat de Svb niet had aangetoond dat appellante had kunnen onderkennen dat zij ten onrechte een tweede ouderdomspensioen ontving. De Raad benadrukte dat de Svb rekening moet houden met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel en dat appellante niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de onduidelijkheid die is ontstaan door de toekenning van een nieuw burgerservicenummer zonder haar verzoek. De Raad vernietigde het bestreden besluit van de Svb en verklaarde het bezwaar en beroep gegrond, met de opdracht aan de Svb om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.136,- bedragen.