ECLI:NL:CRVB:2021:1236

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
27 mei 2021
Zaaknummer
18/3496 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een Wajong-uitkering op basis van ontbrekende medische informatie

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1979, op 6 december 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). Appellante heeft aangegeven dat zij een verstandelijke beperking heeft en klachten ervaart als gevolg van een trauma uit haar jeugd. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat er geen medische informatie beschikbaar is over appellante die betrekking heeft op haar zeventiende of achttiende verjaardag. Dit leidde tot de weigering van de Wajong-uitkering op 20 februari 2017.

Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissing en aanvullende informatie van haar voormalige huisarts overgelegd. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat resulteerde in een rechtszaak bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft de aanvraag van appellante beoordeeld op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en vastgesteld dat de bewijslast bij appellante ligt. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij op haar zeventiende of achttiende verjaardag arbeidsongeschikt was.

In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij op die leeftijd arbeidsongeschikt was, met verwijzing naar informatie van haar voormalige huisarts. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de gronden van appellante in hoger beroep een herhaling zijn van eerdere argumenten en dat de rechtbank deze adequaat heeft behandeld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en wijst de aanvraag voor de Wajong-uitkering af, omdat er onvoldoende medische informatie beschikbaar is om de belastbaarheid van appellante vast te stellen op de relevante leeftijden.

Uitspraak

18.3496 WAJONG

Datum uitspraak: 6 mei 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 mei 2018, 17/5293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.P.C.G. Verheijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van videobellen op
25 maart 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verheijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Kooistra.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1979, heeft op 6 december 2016 een aanvraag op
grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) ingediend. Daarbij heeft zij vermeld dat zij een verstandelijke beperking heeft en klachten als gevolg van een trauma in haar jeugd. Na informatie te hebben opgevraagd bij de huisarts van appellante heeft een verzekeringsarts geconcludeerd dat er geen medische informatie over appellante beschikbaar is die ziet op haar zeventiende/achttiende verjaardag. Bij besluit van 20 februari 2017 heeft het Uwv geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft zij informatie van haar voormalige huisarts van 11 februari 2013 overgelegd en een overzicht van huisartsjournaalregels over de periode 1988 tot en met 20 mei 2010. Bij besluit van
29 augustus 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 februari 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van appellante beoordeeld moet worden op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De rechtbank heeft overwogen dat volgens vaste rechtspraak (onder meer uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) de bewijslast bij een zogenoemde laattijdige aanvraag als die van appellante bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld na verloop van tijd steeds moeilijker is vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is appellante er niet in geslaagd aan te tonen dat zij op haar zeventiende/achttiende verjaardag als gevolg van ziekte of gebrek arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft overwogen dat uit informatie van de voormalige huisarts eventueel kan worden opgemaakt dat appellante destijds getraumatiseerd was. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat appellante op haar zeventiende/achttiende verjaardag zodanig ernstig beperkt was dat zij toen belemmerd was bij het verrichten van loonvormende arbeid. Omdat over de periode van 1995 tot 2000 geen medische informatie beschikbaar is, heeft het Uwv, in overeenstemming met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2017, terecht aangenomen dat de belastbaarheid van appellante op de zeventiende/achttiende verjaardag niet kan worden vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellante daarom terecht geen Wajong-uitkering toegekend.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij op zeventien- en achttienjarige leeftijd arbeidsongeschikt was. Daarbij heeft zij met name gewezen op de informatie van haar voormalige huisarts en het overzicht huisartsjournaalregels waaruit volgens haar blijkt dat zij al in 1988 gediagnostiseerd was met PTSS in verband met seksueel misbruik en mishandeling. Appellante heeft daarnaast gesteld dat het haar niet te verwijten is dat de behandelend sector geen compleet medisch dossier meer van haar heeft.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Niet in geschil is dat het beoordelingskader wordt gevormd door de AAW. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overwegingen 5 en 6 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven.
4.3.
Uit overwegingen 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) D.S. Barthel