ECLI:NL:CRVB:2021:136
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van toegenomen beperkingen en de toepassing van gemeenschapsrecht
In deze zaak gaat het om de herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die in Tsjechië woont, heeft in 1992 een uitkering op grond van de WAO ontvangen na een knieblessure en een auto-ongeluk. De uitkering is in 1994 verlaagd naar 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid. In 2014 heeft appellant zich opnieuw arbeidsongeschikt gemeld, maar het Uwv heeft geweigerd de uitkering te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant stelt dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en dat er sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv in strijd is met het gemeenschapsrecht, omdat het Tsjechisch keuringsrapport pas na de beslissing is opgesteld. Desondanks oordeelt de Raad dat het besluit van het Uwv, ondanks dit gebrek, juist is, omdat de toename van arbeidsongeschiktheid voortkomt uit een andere oorzaak dan de eerder vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om de uitspraak te vernietigen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.