ECLI:NL:CRVB:2021:1375

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
19/4520 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens arbeidsvermogen van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen op de grond dat zij arbeidsvermogen had. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte was uitgegaan van een onjuiste beoordelingsdatum en dat zij op haar achttiende verjaardag niet over arbeidsvermogen beschikte. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De Raad bevestigde dat appellante op de dag dat zij achttien jaar werd niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontbreken van arbeidsvermogen, en dat dit ook gold voor de periode van vijf jaar na haar achttiende verjaardag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

19.4520 WAJONG

Datum uitspraak: 9 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 oktober 2019, 18/6285 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. ing. A.T. Tilburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van 27 maart 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 28 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tilburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 9 mei 2018 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat bij appellante in januari 2018 de diagnose ziekte van Crohn is gesteld. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 27 juli 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 23 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het besluit van 27 juli 2018 gehandhaafd. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 22 november 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in geschil is of appellante op 9 mei 2018, de datum waarop het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering heeft ontvangen, arbeidsvermogen had. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 november 2018 dat appellante vier uur per dag belastbaar is en dat zij één uur aaneengesloten kan werken. Over het door appellante in beroep overgelegde rapport van 30 januari 2019 van Blenderman Advies heeft de rechtbank overwogen dat dit is opgesteld in het kader van geheel andere regelgeving en niet leidt tot de conclusie dat appellante in het kader van de Wajong niet over arbeidsvermogen beschikt. In het rapport van 26 juli 2018 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om een taak, zoals het invoeren van gegevens, uit te voeren in een arbeidsorganisatie. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie van de arbeidsdeskundige. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante op 9 mei 2018 beschikte over arbeidsvermogen en daarom de aanvraag van appellante terecht heeft afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste beoordelingsdatum. Appellante heeft de aanvraag pas op 25-jarige leeftijd gedaan, zodat het een laattijdige aanvraag betreft. Volgens appellante hebben de verzekeringsartsen van het Uwv beoordeeld of appellante in haar achttiende levensjaar over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Dit betekent volgens appellante dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat uit de medische stukken blijkt dat appellante al vanaf zestienjarige leeftijd last heeft van ernstige buikpijn- en obstipatieklachten. Ook blijkt uit de medische stukken dat bij appellante rondom de te beoordelen periode ook sprake was van ernstige psychische klachten en gedragsproblemen. Uit het rapport van Blenderman Advies blijkt dat appellante wegens haar klachten nog maar 10% van de tijd aanwezig kon zijn en hierdoor haar mbo-studie Sociaal Pedagogisch Werk helaas niet heeft kunnen afronden. Op basis van de medische gegevens van appellante over haar lichamelijke en psychische klachten en haar studie- en stageproblemen staat volgens appellante vast dat zij op haar achttiende jaar niet over arbeidsvermogen beschikte. Zij was toen niet ten minste vier uur per dag belastbaar en beschikte wegens haar psychische klachten niet over basale werknemersvaardigheden. Ter zitting heeft appellante nader toegelicht dat bij haar de diagnosen PTSS en borderline zijn gesteld.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hoewel het Uwv de onderbouwing van appellante niet onderschrijft, is het Uwv het wel eens met het standpunt van appellante dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een geschil over de vraag of appellante op 9 mei 2018 arbeidsvermogen had. Weliswaar zou appellante niet eerder dan met ingang van 9 mei 2018 recht kunnen hebben op een Wajong-uitkering, maar de te beoordelen periode betreft de achttiende verjaardag van appellante en de vijf jaren daarna. Over de verwijzing naar het in beroep overgelegde Blenderman Advies heeft het Uwv gesteld dat appellante tegenover de verzekeringsarts een andersluidende verklaring heeft afgelegd. Tijdens het spreekuurcontact op 12 juni 2018 heeft appellante verteld dat zij in 2010 nu en dan van school verzuimde wegens haar klachten. In 2010 heeft appellante haar mbo2-diploma gehaald waarna zij aansluitend is gestart met een mbo3-opleiding. In het eerste jaar kon appellante haar lessen niet bijhouden wegens de zorgtaken voor haar oma. In 2011 of 2012 is appellante gestopt omdat zij geen stage kon krijgen wegens de vele sluitingen in de kinderopvang door bezuinigingen. Appellante heeft haar andersluidende verklaring tegenover de arts van Blenderman Advies niet onderbouwd met nadere gegevens. Ook de informatie van de huisarts geeft geen aanleiding om aan te nemen dat appellante in de periode in geding om medische redenen voor 90% van de tijd verzuimde.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onder a, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) één van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018 [1] en 16 januari 2019 [2] . Anders dan bij een tijdige aanvraag dient bij een laattijdige aanvraag zoals hier aan de orde is een retrospectieve beoordeling plaats te vinden over een tijdvak in een (ver) verleden. Deze omstandigheid betekent overeenkomstige de vaste jurisprudentie van de Raad (onder meer de uitspraken van de Raad van 24 december 2010 [3] en 27 mei 2011 [4] ,) dat, als onvoldoende gegevens over de gezondheidstoestand van appellant in het betreffende tijdvak beschikbaar zijn, deze omstandigheid voor risico van betrokkene komt.
4.2.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats of appellante arbeidsvermogen had op
[geboortedatum] 2010, de dag dat zij achttien jaar is geworden.
4.3.
Ook dient bij een laattijdige aanvraag als hier aan de orde, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld te worden of appellante op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij op enig moment binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden (zie de uitspraak van de Raad van 24 juli 2019) [5] .
4.4.
Met partijen wordt geoordeeld dat de rechtbank dit niet heeft onderkend en ten onrechte heeft overwogen dat tussen partijen in geschil is of appellante op 9 mei 2018, de datum waarop het Uwv de Wajong-aanvraag heeft ontvangen, arbeidsvermogen had. Uit de medische en arbeidskundige rapporten blijkt dat het Uwv is uitgegaan van de juiste beoordelingsperiode. Het Uwv heeft beoordeeld of appellante op haar achttiende verjaardag en ook in de periode van vijf jaar na haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. Het gaat dus om de periode van [geboortedatum] 2010 tot [geboortedatum] 2015.
4.5.
Geoordeeld wordt dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Ook is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen dat appellante op de dag dat zij achttien jaar werd niet voldeed aan de voorwaarden op grond waarvan het ontbreken van arbeidsvermogen kan worden aangenomen. Dit geldt ook voor de periode van vijf jaar na de dag dat appellante achttien jaar is geworden. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante onderzocht tijdens een spreekuur contact. Ook hebben de verzekeringsartsen de van de huisarts ontvangen informatie kenbaar bij hun beoordeling betrokken. In de rapporten van
4 juli 2018, 22 november 2018 en 6 mei 2019 hebben de verzekeringsartsen inzichtelijk gemotiveerd dat voor appellante op haar achttiende verjaardag een aantal beperkingen golden wegens haar psychische en (toen nog lichte) fysieke klachten en dat zij hiermee ten minste vier uur per dag belastbaar was en één uur aaneengesloten kon werken. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 4 juli 2018 inzichtelijk gemotiveerd dat de aard en de ernst van de buikklachten, evenals de frequentie van de consulten bij de huisarts en de verwijzing naar de MDL-arts, pas vanaf 5 oktober 2017 reden geven om hiervoor beperkingen aan te nemen. Dit valt buiten de periode van vijf jaar na de achttiende verjaardag van appellante op [geboortedatum] 2015.
4.6.
In de rapporten van 26 juli 2018 en 27 maart 2020 hebben de arbeidsdeskundigen afdoende gemotiveerd dat appellante in staat was tot het uitoefenen van een taak in een arbeidsorganisatie (het invoeren van gegevens) en over basale werknemersvaardigheden beschikte. Hiertoe is het opleidingsverleden van appellante in 2010 in aanmerking genomen; appellante heeft een mbo2-opleiding inclusief stages afgerond en aansluitend is zij gestart met een mbo3-opleiding. Dit toont volgens de arbeidsdeskundigen aan dat appellante kan plannen, dat ze afspraken kan onthouden en nakomen en dat ze instructies kan begrijpen, onthouden en toepassen. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze conclusie van de arbeidsdeskundigen te twijfelen. Het Uwv heeft in het verweerschrift terecht opgemerkt dat appellante tegenover de verzekeringsarts over haar studie en stage een andersluidende verklaring heeft afgelegd dan wat zij in het hoger beroepschrift heeft verklaard. Voor het standpunt van appellante in hoger beroep dat zij om medische redenen destijds voor 90% van de tijd heeft verzuimd, is geen steun te vinden in de stukken. Dit standpunt kan daarom niet worden gevolgd. Tot slot wordt overwogen dat ook voor de stelling van appellante ter zitting dat bij haar in 2015 de diagnose PTSS is gesteld en in 2020 de diagnose borderline, geen steun is te vinden in de stukken.
4.7.
Wat is overwogen in 4.1.1 tot en met 4.6 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Géron