ECLI:NL:CRVB:2021:1458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewet-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 5 september 2017 ziekgemeld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant een Ziektewet-uitkering toe, maar beëindigde deze per 18 februari 2019, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te kunnen verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen heeft aangevoerd voor de beëindiging van de uitkering. Appellant stelde dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet afdoende waren en dat hij een urenbeperking nodig had. De Raad concludeert dat de door appellant ingeschakelde medisch adviseur en bedrijfsarts geen nieuwe medische feiten hebben aangedragen die de eerdere beoordeling van het Uwv ondermijnen. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige en dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellant.
De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.