ECLI:NL:CRVB:2021:1685
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op uitkeringsadres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 6 november 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had de bijstand ingetrokken en teruggevorderd op basis van vermoedens dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, onderbouwd door laag waterverbruik en de afsluiting van gas en elektriciteit. Appellant heeft echter betoogd dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres woonde, ondanks de afsluitingen.
De Raad heeft vastgesteld dat de aanwijzingen van laag waterverbruik en de afsluiting van gas en elektra op zichzelf niet voldoende zijn om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. Er was aanvullend bewijs nodig om aan te tonen dat appellant zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. De Raad heeft geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten onvoldoende waren om te oordelen dat appellant niet het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven op het uitkeringsadres had. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor het hoger beroep van appellant slaagde.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 4.060,- bedragen, en moet het college het griffierecht van € 175,- vergoeden.