ECLI:NL:CRVB:2021:1931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toeslagverlaging op grond van de kostendelersnorm in de Toeslagenwet en de gevolgen voor mantelzorgers
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlaging van de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) voor appellante, die sinds 2002 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Raad heeft geoordeeld dat de verlaging van de toeslag, die per 1 januari 2017 is vastgesteld op € 7,12 bruto per dag, terecht is en geen schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM met zich meebrengt. De Raad heeft alle relevante omstandigheden van de appellante afgewogen, waaronder haar financiële situatie en de zorg die zij verleent aan haar ouders. De Raad concludeert dat de toepassing van de kostendelersnorm in de TW geen onevenredig zware last voor appellante met zich meebrengt, aangezien zij geen woonlasten heeft en financieel wordt ondersteund door haar ouders.
Daarnaast heeft de Raad zich gebogen over de vraag of er sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid tussen AOW-gerechtigden en rechthebbenden op een toeslag op grond van de TW. De Raad oordeelt dat de wetgever met de keuze om de kostendelersnorm niet in de AOW in te voeren, zijn beoordelingsvrijheid niet heeft overschreden en dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid.
Tot slot heeft de Raad geoordeeld dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor appellante, te betalen door de Staat der Nederlanden. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.