ECLI:NL:CRVB:2021:2
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de OV-schuld in verband met het niet tijdig beëindigen van het studentenreisproduct
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de OV-schuld van een betrokkene die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000. De betrokkene had haar studentenreisproduct niet tijdig beëindigd, wat leidde tot een schuld van € 194,-. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had deze schuld vastgesteld, maar de rechtbank had deze schuld in een eerdere uitspraak verminderd tot € 25,-, omdat zij oordeelde dat de betrokkene niet tijdig op de hoogte was gesteld van haar uitschrijving en dat de late stopzetting van het reisproduct niet volledig aan haar kon worden toegerekend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de minister ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de OV-schuld geen punitief karakter heeft, maar een verplichting tot betaling van een geldsom die voortvloeit uit het beschikken over het reisproduct. De Raad benadrukte dat de betrokkene, ondanks dat zij geen gebruik had gemaakt van het reisproduct, nog steeds verplicht was om de schuld te voldoen, omdat het recht op studiefinanciering en het bijbehorende reisproduct niet tijdig was stopgezet. De Raad concludeerde dat de betrokkene aansprakelijk was voor de volledige OV-schuld van € 194,-, omdat zij niet tijdig had gehandeld na haar uitschrijving.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van studenten met betrekking tot hun studiefinanciering en de gevolgen van het niet tijdig beëindigen van reisrechten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.