In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die een WW-uitkering ontving, had niet gemeld dat hij als zelfstandige werkzaam was. Het Uwv had hem toestemming verleend om onderzoek te doen naar het starten van een eigen bedrijf, maar appellant heeft geen schriftelijke toestemming voor de startersregeling verkregen. Het Uwv heeft de WW-uitkering van appellant herzien en een bedrag van € 15.811,04 teruggevorderd, evenals een boete van € 5.467,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. In hoger beroep heeft de Raad de opgelegde boete als niet evenredig beoordeeld en vastgesteld op € 1.200,-, rekening houdend met de aflossingscapaciteit van appellant en de omstandigheden van de zaak. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de boete, maar heeft de overige beslissingen bevestigd. De proceskosten van appellant zijn door het Uwv vergoed.