ECLI:NL:CRVB:2021:2265
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering na afwijzing door Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich in april 2012 ziekmeldde met psychische en fysieke klachten. Appellant had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat er geen recht op een WIA-uitkering was ontstaan. De Raad had eerder in 2017 geoordeeld dat appellant in de periode van 5 september 2011 tot 5 maart 2012 werkzaamheden had verricht en dat de afwijzing van de WIA-aanvraag niet kon standhouden. Het Uwv werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
In de bestreden uitspraak van 16 maart 2018 heeft het Uwv appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van 15 april 2014 50,09% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Appellant voerde aan dat hij recht had op een IVA-uitkering en dat het Uwv ten onrechte de mate van arbeidsongeschiktheid had herbeoordeeld zonder dat daar bezwaar tegen was gemaakt.
De Raad oordeelde dat het Uwv de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid terecht had uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.