ECLI:NL:CRVB:2021:2335
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na onrechtmatig besluit AOW-toeslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding van appellant, die zijn AOW-toeslag had verloren door een onrechtmatig besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb). Het besluit van 19 maart 2012, dat de toeslag over de periode van april 2007 tot en met december 2007 introk, werd eerder herroepen door de Raad op 27 februari 2015. De Svb erkende de onrechtmatigheid van het besluit, maar weigerde de schadevergoeding die appellant eiste, omdat hij deze niet voldoende had onderbouwd.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen bewijs had geleverd voor de materiële schade die hij claimde, zoals kosten van verhuizing en ziektekostenverzekering. Ook in hoger beroep kon appellant niet aantonen dat er een causaal verband bestond tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Daarnaast werd het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij geestelijk letsel had opgelopen door het besluit. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen recht op schadevergoeding bestond, omdat de gestelde schade niet aannemelijk was gemaakt.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om concrete en onderbouwde bewijsstukken te overleggen bij claims voor schadevergoeding na onrechtmatige besluiten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek om schadevergoeding ongegrond werd verklaard.