ECLI:NL:CRVB:2021:2533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning ouderdomspensioen AOW en de ingangsdatum
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1939 in Rotterdam en sinds 1961 woonachtig in België, heeft een ouderdomspensioen aangevraagd bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) met terugwerkende kracht. De Svb heeft haar met ingang van 1 april 2018 een ouderdomspensioen toegekend, maar appellante betwist deze ingangsdatum en stelt dat zij recht heeft op een ouderdomspensioen vanaf een eerdere datum, omdat zij tussen eind 2016 en 1 mei 2018 bij haar zus in Nederland heeft gewoond.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat de Svb terecht de ingangsdatum van het pensioen heeft vastgesteld op 1 april 2018. De wet biedt geen ruimte voor een coulance regeling, en de omstandigheden die appellante aanvoert, zoals onbekendheid met de wet en een fout van een belangenbehartiger, worden niet als bijzonder geval erkend. De Raad benadrukt dat onbekendheid met de wet in de regel geen grond is voor een afwijking van de wettelijke regels omtrent de ingangsdatum van het pensioen.
De Raad concludeert dat de Svb de aanvraag van appellante correct heeft behandeld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante heeft geen recht op een ouderdomspensioen met een eerdere ingangsdatum dan 1 april 2018.