In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Rotterdam. De appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor extra kosten van verwarming van zijn bad- en slaapkamer, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen. De Raad oordeelde dat het college niet zorgvuldig had gehandeld door geen nieuw medisch advies aan te vragen, ondanks dat er sinds het eerdere advies van de GGD in 2013 veel tijd was verstreken. De Raad stelde vast dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand werd gevraagd niet afhankelijk zijn van de kosten die in de periode vóór de aanvraag zijn gemaakt. De Raad vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, waarbij het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant. De Raad oordeelde dat het college de weigering van bijzondere bijstand niet deugdelijk had gemotiveerd en dat er een nieuwe beoordeling van de medische situatie van de appellant noodzakelijk was. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant.