Uitspraak
20 1490 WIA, 20/3165 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2014 arbeidsongeschikt was. Appellante had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uwv, op verzoek van haar ex-werkgever, werd haar uitkering per 26 juni 2019 beëindigd. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de beëindiging van haar uitkering in strijd was met het verbod van reformatio in peius en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd.
De Raad oordeelde dat het Uwv de WIA-uitkering terecht had heroverwogen en dat de beëindiging van de uitkering per een toekomende datum was toegestaan. De Raad bevestigde dat het Uwv de uitlooptermijn van artikel 117 van de Wet WIA correct had gehanteerd, waardoor de uitkering pas per 16 augustus 2019 werd beëindigd. De Raad oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslagen voor de beëindiging van de uitkering voldoende waren onderbouwd en dat de door appellante ingebrachte medische informatie niet leidde tot een andere conclusie. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de beëindiging per 26 juni 2019, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 20 juli 2020 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante.