ECLI:NL:CRVB:2021:2761
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet vervulde wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 22 augustus 2017 ziek meldde met fibromyalgie en psychische klachten, ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 21 mei 2019, concludeerde het Uwv dat appellante per 13 augustus 2019 geen recht meer had op de ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Tevens werd vastgesteld dat appellante de wachttijd voor de WIA-uitkering niet had vervuld, waardoor deze ook werd geweigerd.
De rechtbank Noord-Nederland had eerder de beroepen van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen een volledig beeld hadden van de gezondheidssituatie van appellante en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren. Appellante had niet voldoende medische informatie overgelegd om aan te tonen dat zij meer beperkt was dan door het Uwv was aangenomen. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 13 augustus 2019 geen recht meer had op een ZW-uitkering en dat de wachttijd voor de WIA niet was vervuld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.