ECLI:NL:CRVB:2021:2808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
21/478 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 15 augustus 2018 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een ZW-uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv beëindigde de uitkering per 17 september 2019, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Hij verwees naar medische rapporten, waaronder een intakeverslag van de revalidatiearts. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de signaleringen met betrekking tot belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk had toegelicht.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor een verdere ZW-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

21.478 ZW

Datum uitspraak: 11 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
23 december 2020, 20/1057 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Namens appellant is mr. Akdeniz verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor gemiddeld 38,13 uur per week. Op 15 augustus 2018 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 29 augustus 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 94,81% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 16 augustus 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 17 september 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van
17 januari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 5 maart 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML van 24 januari 2020 geconcludeerd dat drie van de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet meer passend zijn en heeft vier nieuwe functies geselecteerd. Op basis hiervan kan appellant 95,99% van zijn maatmaninkomen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank het niet aannemelijk geacht dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen van appellant heeft onderschat. Naar het oordeel van de rechtbank kan appellant in staat worden geacht te voldoen aan de eisen die in die functies worden gesteld aan de schriftelijke en mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en zijn opleidingsniveau.
3.1.
Appellant heeft in hoger herhaald dat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht dan wel minder belastbaar is dan in de FML is vastgelegd. Hij heeft erop gewezen dat hij in augustus 2018 is geopereerd aan een kwaadaardige tumor in het halsgebied en dat sedertdien bestralingen hebben plaatsgevonden. Appellant maakt zich ernstig zorgen over zijn toekomst en kampt met een angststoornis. Ter onderbouwing van zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten heeft appellant verwezen naar het intake verslag van de revalidatiearts van het Radboud UMC van 22 november 2019. Uit deze intake voor het revalidatietraject blijkt dat sprake is van krachtverlies van de cuff en
schoudergordelmusculatuur met beperkte anteflexie en abductie van de rechterschouder
ten opzichte van links. Appellant beschikt niet over het door de arbeidsdeskundige vastgestelde opleidingsniveau en spreekt en begrijpt de Nederlandse taal niet. Hij acht zich daarom niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het medisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en inzichtelijk gemotiveerd. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector waaronder het rapport van de revalidatiearts van 22 november 2019 dat kenbaar is meegewogen. Daaraan wordt nog toegevoegd dat de primaire arts van het Uwv een telefonische tolk bij het spreekuur heeft ingeschakeld en dat het gesprek met de arbeidsdeskundige heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van een tolk zodat het standpunt van appellant dat het onderzoek wegens taalproblemen onvolledig is geweest niet kan worden gevolgd.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. Uit de inzichtelijke en toereikend gemotiveerde rapporten van de artsen van het Uwv blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant. In het rapport van 17 januari 2020 heeft de arts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat appellant op de datum in geding niet voldeed aan de in artikel 2 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten omschreven voorwaarden om uit te gaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. In de FML zijn voor de psychische klachten beperkingen aangenomen op onder andere veelvuldige deadlines of productiepieken, emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten. Ook is appellant aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten, patiënten, hulpbehoevenden of collega’s vereist is en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De FML bevat voor de lichamelijke klachten van appellant beperkingen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen en dynamische handelingen. Daarbij is informatie van de behandelend sector meegewogen. Op basis van de in bezwaar overgelegde medische informatie van de revalidatiearts van Radboud UMC van 22 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de beperkingen in een FML aan te vullen ten aanzien van trillingsbelasting (nek en schouders), beschermende middelen (nek/schouder), schroefbewegingen met hand en arm (rechts: krachtig waarbij gereikt moet worden), reiken (rechts: licht beperkt), frequent reiken (rechts), duwen of trekken (rechts), tillen of dragen (rechts) en frequent lichte voorwerpen hanteren (rechts). Op grond van de beschikbare gegevens is er geen onderbouwing voor het standpunt van appellant dat hij meer dan wel verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die in de FML van 24 januari 2020 zijn opgenomen. Appellant heeft in beroep en hoger beroep geen medische informatie ingebracht die twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling. Er is geen reden voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding
17 september 2019.
4.4.
Voorts wordt geoordeeld, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 24 januari 2020, dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 5 maart 2020 geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Daartoe wordt overwogen dat in dit rapport de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in deze functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
4.5.
Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn aan de EZWb ten grondslag gelegd de functies van wikkelaar (SBC-code 267053), teelt medewerker plantenkwekerij kas (SBC-code 242030) en medewerker handsolderen (SBC-code 267051). Voor deze functies is opleidingsniveau 2 vereist. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:630) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid, dan wel daarmee op een lijn te stellen werkervaring heeft opgebouwd, waarbij het niet relevant is of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. Niet in geschil is dat appellant in Bulgarije het basisonderwijs heeft afgerond en dat hij jarenlange werkervaring heeft opgedaan. Er bestaat voldoende grondslag voor de aanname dat appellant gezien zijn opleiding en werkervaring voldoet aan de in deze functies gestelde opleidingseisen.
4.6.
De gestelde slechte beheersing van de Nederlandse taal geeft ook geen reden om aan te nemen dat appellant niet geschikt is voor de geselecteerde functies. Zoals ter zitting is besproken volgt uit de rechtspraak van de Raad dat onder de fictie van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit alleen functies met opleidingsniveau 1 worden begrepen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1120). Appellant heeft echter tenminste vanaf 2015 tot zijn uitval in 2018 op de Nederlandse arbeidsmarkt geparticipeerd in productiewerk. Gelet op de functieomschrijvingen en de opleidingseisen worden in de voorgehouden functies geen hoge eisen gesteld aan de beheersing van de Nederlandse taal. In de functies worden de instructies en opdrachten mondeling gegeven of kan mondeling om een nadere toelichting worden gevraagd. Het inwerken in de functie medewerker handsolderen vindt plaats volgens het principe voordoen-nadoen en er wordt gebruik gemaakt van werktekeningen. Niet gebleken is dat appellant hiertoe niet in staat is.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2021.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) L.R. Kokhuis