ECLI:NL:CRVB:2021:286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten beheer persoonsgebonden budget
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant had op 23 maart 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van beheer van zijn persoonsgebonden budget (pgb) door zijn bewindvoerder. Het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij was aangewezen op zorg in de vorm van een pgb. De Raad oordeelde dat de kosten van het beheer van het pgb niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt volgens artikel 35, lid 1, van de Participatiewet (PW). Appellant had de mogelijkheid om zorg in natura (ZIN) te ontvangen, maar had ervoor gekozen om een pgb aan te vragen. De voorkeur van appellant voor een pgb boven ZIN maakte de kosten niet noodzakelijk.
Daarnaast heeft appellant een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, stellende dat hij erop mocht vertrouwen dat het advies van een medewerker van het wijkteam zou leiden tot toekenning van bijzondere bijstand. De Raad oordeelde echter dat er geen toezegging of uitlating van het college was gedaan waaruit appellant redelijkerwijs kon afleiden dat hem bijzondere bijstand zou worden verleend voor de kosten van het beheer van het pgb. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.
De uitspraak benadrukt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet worden gemaakt dat er toezeggingen of uitlatingen zijn gedaan door de overheid. In dit geval was dat niet het geval, waardoor de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was afgewezen.