Uitspraak
21.565 ANW
OVERWEGINGEN
Zeeland-West-Brabant, 17/3364, heeft het beroep op 8 november 2017 hiertegen ongegrond verklaard en de Raad heeft deze aangevallen uitspraak bevestigd.
Centrale Raad van Beroep
Op 3 december 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 4 april 2019. Verzoeker had gevraagd om herziening van deze uitspraak, waarin de Raad de intrekking van zijn nabestaandenuitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) had bevestigd. De Svb had in 2009 de uitkering ingetrokken en de ten onrechte betaalde bedragen teruggevorderd. Na een periode van herbeoordeling was de uitkering in 2010 weer toegekend, maar de terugvordering was niet langer verrekend. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb, maar dit bezwaar was niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank had dit oordeel bevestigd.
In zijn verzoek om herziening stelde verzoeker dat de Svb zich niet aan de beslagvrije voet had gehouden, wat hem in financiële problemen had gebracht. De Raad overwoog dat een verzoek om herziening alleen kan worden ingewilligd op basis van nieuwe feiten of omstandigheden die voor de indiener niet bekend waren vóór de uitspraak. De Raad concludeerde dat verzoeker zijn verzoek om herziening onredelijk laat had ingediend, aangezien het meer dan een jaar na de uitspraak was ingediend zonder dat er nieuwe feiten waren gepresenteerd. Daarom werd het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 2021.