ECLI:NL:CRVB:2021:3073
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering na niet voltooide wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de weigering van de WIA-uitkering. Appellante, die zich op 5 augustus 2016 ziekmeldde met rugklachten, had een dienstverband dat eindigde op 1 januari 2017. Het Uwv kende haar vanaf 2 januari 2017 ziekengeld toe, maar verklaarde haar op 9 juli 2018 hersteld voor haar eigen werk. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar ziekengeld ten onrechte was beëindigd en dat zij recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht het ziekengeld per 9 juli 2018 heeft beëindigd, omdat appellante geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De Raad concludeerde dat appellante de wachttijd van 104 weken voor de WIA niet had volgemaakt, waardoor de weigering van de WIA-uitkering per 3 augustus 2018 terecht was. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.