ECLI:NL:CRVB:2021:3302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
20/1454 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor wasdroger op basis van medisch advies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wasdroger. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden had deze aanvraag afgewezen, omdat volgens een medisch adviseur van de GGD er geen medische noodzaak was voor de aanschaf van een wasdroger. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en stelde dat haar psychische aandoening, smetvrees, haar noodzaakt om dagelijks haar kleding te wassen en dat een wasdroger essentieel is om haar fysieke klachten te verlichten.

De Raad heeft vastgesteld dat de medisch adviseur zorgvuldig te werk is gegaan en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het advies. De Raad oordeelde dat de kosten van een wasdroger niet als noodzakelijke kosten van bestaan kunnen worden aangemerkt, omdat appellante ook gebruik kan maken van een droogrek. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder haar psychische klachten en de verklaringen van haar huisarts en fysiotherapeut, niet overtuigend genoeg geacht om de afwijzing van de bijzondere bijstand te herzien. De Raad concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen medische noodzaak is voor de aanschaf van een wasdroger en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20.1454 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2020, 19/1684 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
Datum uitspraak: 21 december 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Appellante is vertegenwoordigd door mr. Sprakel. Het college heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door O.J. Massalova.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Op 2 mei 2018 heeft appellante bij het college bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een wasdroger.
1.3.
Bij besluit van 25 mei 2018 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten voor de aanschaf van een wasdroger niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar en de door appellante in bezwaar overgelegde (medische) informatie heeft het college de GGD om medisch advies gevraagd. Op 10 oktober 2018 heeft de medisch adviseur van de GGD (medisch adviseur) aan het college advies uitgebracht. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is om de kosten van de wasdroger te vergoeden.
1.5.
Bij besluit van 30 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 mei 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij
artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de kosten van de wasdroger zich voordoen. Tussen partijen is in geschil of deze kosten in het individuele geval van appellante noodzakelijk zijn. Volgens het college is dat niet zo, omdat appellante ook gebruik kan maken van een droogrek.
4.4.
De kosten van een wasdroger kunnen niet worden aangemerkt als algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat wasgoed in de lucht kan worden gedroogd. Het is in een dergelijk geval aan de betrokkene om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken op grond waarvan in het specifieke geval de gevraagde kosten wel als noodzakelijke kosten aangemerkt moeten worden. [1]
4.5.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij lijdt aan smetvrees en dat zij om die reden iedere dag regelmatig haar kleding moet wisselen en wassen. Met haar beperking heeft het college onvoldoende rekening gehouden. Het gaat om de psychische beperking waardoor zij het gevoel heeft dagelijks haar kleding te moeten wassen; zij kan aan deze smetvrees niet ontsnappen. Door de afwezigheid van een wasdroger ervaart zij ook (een verergering van) fysieke klachten, omdat zij geruime tijd besteedt aan het droog strijken van haar wasgoed. Een droogrek is buiten de zomermaanden geen optie voor haar omdat de was binnenshuis niet snel genoeg droog is, mede gelet op het vochtige klimaat in huis. Zij heeft ook niet genoeg kleding om met deze manier van drogen te voorzien in de nodige kleding. Deze aspecten had het college nader moeten onderzoeken. Het advies van de medisch adviseur wijkt af van wat haar behandelaren hebben geïndiceerd. Verder heeft appellante aangevoerd dat het medisch advies in opdracht van het college is opgesteld en dat de medisch adviseur zich ten onrechte niet heeft beperkt tot het geven van een medisch oordeel, maar zich op verzoek van het college ook heeft uitgelaten over het (praktische) alternatief van een droogrek, waardoor de medisch adviseur mogelijk niet geheel onafhankelijk is. Het niet treffen van maatregelen om appellante te compenseren levert strijd op met artikel 28 van het Gehandicaptenverdrag.
4.6.
Appellante heeft in de bewaarprocedure een verklaring van haar huisarts en een verklaring van de behandelend fysiotherapeut ingebracht.
4.6.1.
De huisarts heeft uitsluitend verklaard dat appellante door medische redenen beperkt is in haar gezondheid en dat bijzondere bijstand hierin verlichtend zou kunnen zijn.
4.6.2.
De fysiotherapeut heeft verklaard dat appellante bij haar onder behandeling is gekomen met recidiverende schouderklachten. Deze klachten worden in stand gehouden door het feit dat appellante vanwege haar smetvrees obsessief schoonmaakt. Zij is elke dag bezig met wassen en schoonmaken. Appellante zal door hulpmiddelen en begeleiding ondersteund moeten worden. Daarnaast heeft zij veel stress door familieomstandigheden. Op basis daarvan maakt de fysiotherapeut bezwaar tegen de afwijzing van bijzondere bijstand.
4.7.1.
De medisch adviseur heeft in het advies van 10 oktober 2018 het volgende verklaard. Bij appellante is sprake van een psychiatrische stoornis welke gepaard gaat met dwanggedachten en dwanghandelingen die te maken hebben met besmetting. Hierdoor zijn er dwangmatige (reinigings)rituelen uit angst voor besmetting. Bij appellante uit zich dat in het dagelijks wassen van haar kleding en het gebruik van een wasdroger. Zij meldt weinig kleding te hebben en dagelijks twee à drie keer haar kleding te wisselen. Hierdoor moet zij dagelijks de was inclusief beddengoed doen waarna zij deze strijkt om te kunnen drogen. Betrokkene geeft aan alleen in de zomer de was buiten te kunnen hangen om te drogen. In de koude periodes van het jaar droogt zij de was niet binnen omdat het volgens haar dagen zou duren omdat haar woning vochtig zou zijn. Appellante meldt dat zij te kampen heeft met schouderklachten die zouden zijn ontstaan door een blessure in het verleden en volgens haar ook het gevolg zijn van het dagelijks strijken. De medisch adviseur heeft hierover als volgt geadviseerd. Er is sprake van een psychische stoornis die qua aard en ernst zodanig is dat deze goed behandelbaar is. Daarnaast zijn er fysieke klachten die geen duidelijk causaal verband hebben met de was- en strijktaken maar meer spanning gerelateerd zijn. Met fysiotherapie zal hierin verdere verbetering optreden. Van appellante kan worden verwacht dat zij haar was in koude perioden op droogrekjes binnen ophangt (rekening houdend met voldoende ventilatie).
4.7.2.
Een bijstandsverlenend orgaan mag bij zijn besluitvorming in beginsel uitgaan van een advies van de GGD, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de inhoud van dat advies of aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming ervan.
4.7.3.
Aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek door de medisch adviseur zijn er niet. De medisch adviseur heeft appellante op het spreekuur gezien en heeft zich op basis van de anamnese en de aanwezige informatie van de behandelende sector een beeld gevormd van de psychische en lichamelijke klachten en beperkingen van appellante. Er bestaat ook geen aanleiding te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de medisch adviseur. De enkele omstandigheid dat een arts van de GGD in opdracht van het college een medisch advies heeft uitgebracht en dat de medisch adviseur in dit advies antwoord heeft gegeven op door het college gestelde vragen is ontoereikend voor het oordeel dat de medisch adviseur niet onafhankelijk is.
4.8.
Er is geen aanleiding om de conclusie van de medisch adviseur dat er geen medische noodzaak bestaat voor het gebruik van een wasdroger niet te volgen. Volgens de medisch adviseur is de psychische stoornis qua aard en ernst zodanig dat deze goed behandelbaar is en hebben de fysieke klachten aan de rechterschouder geen duidelijk causaal verband met de was- en strijktaken, maar zijn deze meer spanning gerelateerd. Met fysiotherapie zal hierin verdere verbetering optreden. Niet valt in te zien waarom appellante de was in koude periodes, rekening houdend met voldoende ventilatie, niet op droogrekjes binnen kan ophangen. Deze bevindingen van de medisch adviseur zijn niet, zoals appellante stelt, in tegenspraak met de verklaringen van de huisarts en de fysiotherapeut. De huisarts gaat namelijk in de schriftelijke verklaring niet in op de vraag of en zo ja waarom voor appellante een wasdroger noodzakelijk is. De fysiotherapeut heeft verklaard dat de schouderklachten van appellante deels in stand worden gehouden door het elke dag bezig zijn met wassen en schoonmaken en dat zij veel stress heeft door familieomstandigheden. Uit deze verklaring is niet af te leiden dat appellante is aangewezen op een wasdroger en dat zij niet kan volstaan met het drogen van haar was op een wasrek.
4.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is er geen aanleiding om de andere beroepsgronden verder te beoordelen.
4.10.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) Y.S.S. Fatni

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1123, de uitspraak van 28 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1886 en de uitspraak van 31 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:375.