Uitspraak
19.5313 ZW
OVERWEGINGEN
3 juli 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich op 1 mei 2017 ziek meldde met lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar met ingang van 3 juli 2017 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft het Uwv besloten het ziekengeld per 30 april 2018 te beëindigen, omdat appellante in staat werd geacht haar maatgevende arbeid als cateringmedewerker te verrichten.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd. Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere standpunten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 30 april 2018 in staat was haar maatgevende arbeid te verrichten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De Raad heeft ook opgemerkt dat de toekenning van een Wmo-voorziening aan appellante niet betekent dat zij meer beperkingen ondervindt dan vastgesteld door het Uwv. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.