ECLI:NL:CRVB:2021:655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsvermogen Wajong-uitkering en verlaging van uitkeringspercentage
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon. De verlaging was gebaseerd op de beoordeling dat appellante op 1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.M.H. Rademakers, was het niet eens met deze beoordeling en voerde aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie en eerdere arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Het Uwv, vertegenwoordigd door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman, verdedigde de beslissing en stelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren.
De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen sprake was van een aandoening die haar zou uitsluiten van het verrichten van ten minste vier uur werk per dag. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk maakten dat appellante op de relevante datum arbeidsvermogen had. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van het Uwv en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te werken.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing in arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen en bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante op 1 januari 2018 niet voldeed aan de voorwaarden voor de uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.