In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Spanje, had een verzoek ingediend om terug te komen van een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) dat hem een AOW-uitkering van 44% had toegekend, met een korting van 56% voor niet verzekerde periodes. De appellant stelde dat hij gedurende bepaalde periodes in Nederland had gewoond en dat er nieuwe feiten waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De Raad oordeelde echter dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de appellant niet verzekerd was geweest voor de AOW in de betwiste periodes en dat er geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland bestond, gezien de afwezigheid van een duurzame woonruimte in Nederland. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de herhaalde aanvraag niet evident onredelijk was en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.