In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 7 november 2018 ziek meldde met diabetes en andere klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om haar ziekengeld per 7 december 2019 te beëindigen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. Appellante had in hoger beroep herhaald dat haar beperkingen niet juist waren weergegeven, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gronden of stukken waren ingediend die aanleiding gaven tot een ander oordeel. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functies afdoende had gemotiveerd en dat de belasting van de functies de mogelijkheden van appellante niet overschreed. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.