ECLI:NL:CRVB:2022:1056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met psychische en fysieke beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 20 november 2017 ziek meldde met rugklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft appellant in 2019 beoordeeld en vastgesteld dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen correct waren vastgesteld.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn psychische klachten, waaronder schizofrenie, niet voldoende waren onderkend en dat hij geen benutbare mogelijkheden had. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hadden gedaan en dat de door appellant overgelegde medische informatie niet leidde tot de conclusie dat zijn beperkingen zwaarder waren dan eerder vastgesteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, medisch geschikt waren, ondanks zijn beperkingen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.