ECLI:NL:CRVB:2022:1529

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
21/3731 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omzetten WGA-uitkering naar WGA-vervolguitkering met medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 1 juni 2018 ziekmeldde met fysieke en psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 9 maart 2020, werd hij door het Uwv in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv besloot op 11 mei 2020 om de WGA-uitkering van appellant om te zetten naar een WGA-vervolguitkering per 29 juni 2020. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat er geen aanknopingspunten waren voor het vaststellen van meer beperkingen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen door de ziekte van Morgellons waren onderschat en dat de medische informatie van zijn Duitse behandelaars verkeerd was geïnterpreteerd. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de bevindingen van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant ingebrachte medische stukken niet voldoende gewicht hadden om aan te tonen dat zijn beperkingen op de beoordelingsdatum waren onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt werden geacht. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

21.3731 WIA

Datum uitspraak: 4 juli 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 september 2021, 21/12 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de gronden van het hoger beroep tweemaal aangevuld. Daarnaast heeft appellant aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rhodes, vergezeld door mr. K. Wierda. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als medewerker vertegenwoordiging farmaceutische industrie voor 32 uur per week. Hij heeft zich op 1 juni 2018 ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellant met ingang van 1 augustus 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Appellant heeft op 9 maart 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft appellant op 21 april 2020 telefonisch contact gehad met een arts van Uwv. Deze arts heeft de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 april 2020. Een arbeidsdeskundige heeft appellant op basis daarvan in staat geacht de functies van schadecorrespondent, archiefmedewerker en machinaal metaalbewerker te verrichten. Berekend is dat appellant 53,80% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft appellant vervolgens bij besluit van 11 mei 2020 met ingang van 29 juni 2020 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA.
1.3.
Bij besluit van tevens 11 mei 2020 is bepaald dat de WGA-uitkering van appellant per
29 juni 2020 wordt omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarop in het rapport van 30 september 2020 aangesloten bij de beoordeling van de primaire arts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 november 2020 overwogen dat de functie van schadecorrespondent voor appellant niet geschikt is en heeft in plaats daarvan de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen gebruikt voor de schatting. Op basis daarvan en de andere twee nog wel geschikt zijnde eerder geselecteerde functies is berekend dat appellant 57,61% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 mei 2020 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanknopingspunten zijn meer beperkingen vast te stellen. Verwezen is naar de overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de uitslagen van de onderzoeken in de kliniek in Augsburg geen ernstige bloedafwijkingen laten zien en daarmee ook geen ernstige chronische infectie. Aandacht is besteed aan de diagnose infectieziekte en een Borrelia-infectie. Het onderzoek in het Huid Medisch Centrum heeft geen actieve infectieziekte aangetoond. Ook aan de diagnose Morgellons is aandacht besteed. De rechtbank heeft overwogen dat appellant zijn stelling, dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen, niet medisch heeft onderbouwd. De verklaring van een Duitse arts dat sprake is van een Borrelia-infectie is volgens de rechtbank daarvoor niet voldoende, omdat hieruit niet volgt dat appellant meer beperkt is. Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant volgens de rechtbank in staat worden geacht de door de arbeidskundige geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de arbeidsongeschiktheid van appellant heeft bepaald op 57,61%
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van beroep gehandhaafd. Hij houdt staande dat zijn beperkingen uit de ziekte van Morgellons zijn onderschat. Volgens appellant heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische informatie van zijn Duitse behandelaars verkeerd geïnterpreteerd. Bij een juiste interpretatie zouden er immers meer beperkingen in de FML moeten worden aangenomen. Appellant verwijst naar de door hem in hoger beroep ingebrachte medische informatie van behandelaars en de algemene informatie over de ziekte van Morgellons. Volgens appellant is met deze en de eerder door hem ingediende medische informatie onderbouwd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant heeft verzocht om inschakeling van een medisch deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij
bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft op overtuigende wijze gemotiveerd waarom die aanleiding niet is gezien. De gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust worden onderschreven.
4.2.1.
Aan de door appellant ingebrachte medische stukken wordt niet het gewicht ontleend dat hij wenst. De stukken bevatten geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zijn beperkingen op de datum in geding zijn onderschat, omdat hierin geen objectieve beperkingen geldend op die datum zijn af te leiden. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.2.2.
Allereerst omvatten de stukken algemene informatie over de ziekte van Morgellons, die niet zien op de medische situatie van appellant zelf (producties 1 tot en met 6 en productie 11). Voorts zijn de brief van dr. Nicolaus van 8 mei 2019, de labuitslagen van 4 december 2019 en de brief van dr. Heim van 31 augustus 2020 (producties 7, 8 en 10) reeds eerder ingebracht en zien weliswaar op de behandeling van appellant, echter omvatten deze stukken enkel anamnestische gegevens, gebaseerd op de subjectieve uiting van de klachten van appellant, en gestelde diagnoses. Objectieve beperkingen, geldend op de datum in geding van 29 juni 2020, zijn hieruit niet af te leiden. Ten aanzien van de gestelde diagnoses wordt enerzijds overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de beperkingen is uitgegaan van de (infectie)ziekte van Lyme en zich daarbij reeds heeft gebaseerd op het standpunt van appellant en de voornoemde informatie van dr. Nicolaus en dr. Heim. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak voor het beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid niet de diagnose bepalend, maar de beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek op de beoordelingsdatum (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 15 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:798, en 7 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2481).
Tot slot valt uit de door appellant ingebrachte foto’s van zijn huid (productie 9) niet af te leiden in hoeverre het daarmee geschetste beeld tot beperkingen op de datum in geding heeft geleid.
4.2.3.
Geconcludeerd wordt dat appellant met de door hem ingebrachte medische informatie niet heeft onderbouwd dat zijn beperkingen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderschat. Er bestaat geen aanleiding voor een ander oordeel dan de rechtbank reeds over de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen heeft gegeven.
4.3.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de beoordeling door het Uwv ontbreekt bestaat geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt worden geacht.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dompeling, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) E.X.R. Yi