ECLI:NL:CRVB:2022:1638
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- O.L.H.W.I. Korte
- J.E. Eikelenboom
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van bijschrijvingen op bankrekening van minderjarige dochter
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand die appellante ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Appellante ontvangt sinds 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel heeft bij besluit van 10 juli 2020 de bijstand van appellante over de periode van 1 juli 2013 tot 1 juni 2019 herzien en een bedrag van € 12.719,34 teruggevorderd. Dit besluit is genomen omdat de bijschrijvingen die de minderjarige dochter van appellante op haar bankrekening heeft ontvangen, als inkomen zijn aangemerkt en in mindering moeten worden gebracht op de bijstand. Appellante heeft deze bijschrijvingen niet gemeld bij het college, wat in strijd is met haar inlichtingenverplichting.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet over de tegoeden op de bankrekening van haar dochter kon beschikken. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat bijschrijvingen van derden in beginsel als middelen worden beschouwd, tenzij deze zijn uitgezonderd van het middelenbegrip in de PW. Appellante heeft niet kunnen aantonen dat de bijschrijvingen als giften moeten worden aangemerkt.
In hoger beroep herhaalt appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellante geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die de eerdere beslissing van de rechtbank ondermijnen. De Raad wijst erop dat de nalatigheid van de bewindvoerder van appellante niet leidt tot een ander oordeel, en dat de bijschrijvingen niet gelijkgesteld kunnen worden met inkomsten uit arbeid van een minderjarig kind. De Raad concludeert dat de terugvordering van de bijstand terecht is gebeurd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.