In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die sinds 2011 arbeidsongeschikt is, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2016 beëindigd omdat het Uwv haar arbeidsongeschiktheid op dat moment op minder dan 35% had vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische situatie op 1 mei 2016 ernstiger was dan door het Uwv werd aangenomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 december 2015.
De Raad heeft een deskundige benoemd, die concludeerde dat de FML voldoende rekening hield met de klachten van appellante en dat er geen aanwijzingen waren dat haar situatie op de datum in geding ernstiger was dan vastgesteld. De deskundige heeft de discrepanties in de verklaringen van appellante en de conclusies van de behandelend specialisten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid correct was. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak, oordelend dat het Uwv terecht had geweigerd appellante opnieuw in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering.
De Raad oordeelde dat de deskundige op zorgvuldige wijze had onderzocht en dat er geen argumenten waren om de vastgestelde belastbaarheid van appellante per 1 mei 2016 als onjuist te beschouwen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.