Uitspraak
OVERWEGINGEN
mei 2017 op naam van appellant of appellante 64 voertuigen geregistreerd hebben gestaan. Tevens heeft de adviseur informatie opgevraagd bij appellanten en appellant op
15 augustus 2019 gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 28 augustus 2019.
€ 13.230,81 van appellanten terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft het Drechtstedenbestuur ten grondslag gelegd dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij inkomsten hebben genoten uit de handel in voertuigen, voornamelijk scooters maar ook vier fietsen (Spartamets) en één auto. Appellanten hebben niet aangetoond wat de hoogte van deze inkomsten is geweest. Hierdoor is hun recht op (aanvullende) IOAW-uitkering niet vast te stellen.
27 november 2020 (bestreden besluit 3) het bezwaar tegen besluit 1 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het college heeft de IOAW-uitkering over de maanden augustus 2018 en maart, april en mei 2019 alsnog vastgesteld aan de hand van de in het notitieboekje vermelde opbrengst per verkocht voertuig. Het Drechtstedenbestuur heeft de intrekking van de IOAW-uitkering over de overige maanden in stand gelaten, omdat over deze maanden de in het notitieboekje genoteerde verkopen niet met zekerheid aan de gegevens van de RDW te koppelen zijn en het recht op IOAW-uitkering daarom in die maanden niet is vast te stellen. Het teruggevorderde bedrag is bepaald op € 11.169,11.
1 december 2020 (bestreden besluit 4) het bezwaar tegen besluit 2 gedeeltelijk gegrond verklaard. Het Drechtstedenbestuur heeft de boete vastgesteld op € 908,82. Het Drechtstedenbestuur is hierbij uitgegaan van een fictieve draagkracht van 5% van de van toepassing zijnde netto IOAW-grondslag. De hoogte van de boete bedraagt in dat geval twaalf maal € 75,74, in totaal € 908,82.
€ 908,82. Aan appellanten is op geen enkel moment de cautie verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
- verklaart het beroep tegen het besluit van 27 november 2020 gegrond en vernietigt dit besluit voor zover dit ziet op de intrekking van de IOAW-uitkering over de maanden mei, juni, september, oktober en december 2017, januari, april, juli en september tot en met november 2018 en februari en juni 2019 en de terugvordering;
- verlaagt de IOAW-uitkering over de maanden mei, juni, september, oktober en december 2017, januari, april, juli en september tot en met november 2018 en februari en juni 2019 met de onder 8.1 genoemde bedragen aan ontvangen inkomsten;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 27 november 2020;
- draagt het Drechtstedenbestuur op een nieuw besluit op bezwaar te nemen voor zover het de terugvordering betreft en bepaalt dat tegen het nieuwe besluit slechts beroep bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Drechtstedenbestuur in de kosten van appellanten tot een bedrag van
- bepaalt dat het Drechtstedenbestuur aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,- vergoedt.
W.R van der Velde als leden in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2022.