Uitspraak
19 3917 WIA
1 augustus 2019, 19/554 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
25 juli 2011 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 22 juli 2013 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Het bezwaar van appellant is bij beslissing op bezwaar van 20 november 2013 ongegrond verklaard. Het beroep tegen deze beslissing op bezwaar is op 29 april 2014 door de rechtbank ongegrond verklaard. De Raad heeft deze uitspraak in hoger beroep bevestigd op 11 december 2015 [1] .
6 december 2016 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.Het beroep tegen deze beslissing op bezwaar is op 7 juli 2017 door de rechtbank ongegrond verklaard.
G.H. Poppen , beide werkzaam bij Treve Advies, en een brief van de neuroloog dr. A.H. Stam van 18 januari 2018.
6 augustus 2018 geweigerd om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat uit het oordeel van de arts van het Uwv blijkt dat de mogelijkheden van appellant om te werken niet minder zijn geworden.
Van Landegem. Omdat de informatie van de behandelend sector afwijkt van de visie van het Uwv, dient een deskundige benoemd te worden. Op de zitting van de Raad heeft appellant nog naar voren gebracht dat het voor hem gevaarlijk is om te werken door duizeligheid en zware aanvallen van hoofdpijn.
22 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2791). Gelet op deze rechtspraak moet worden beoordeeld of het Uwv erin is geslaagd om aan te tonen dat de per juni 2018 toegenomen beperkingen niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak.
.