Uitspraak
22.645 ZW
mr. Brauer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die als schoonmaker werkte, had zich op 12 februari 2019 ziek gemeld met psychische klachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de ZW-uitkering per 7 april 2020, omdat de appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij geen benutbare mogelijkheden had door ernstige psychische stoornissen en dat zijn medische beperkingen waren onderschat. Hij overhandigde medische informatie van zijn psychiater en andere zorgverleners. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde echter dat de medische informatie geen aanleiding gaf om het eerdere medisch oordeel te wijzigen. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de belastbaarheid van de appellant correct hadden ingeschat.
De Raad bevestigde dat de geselecteerde functies voor de appellant geschikt waren, ondanks zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal. De uitspraak benadrukte dat ook personen met beperkte taalvaardigheden in staat kunnen worden geacht eenvoudige productiefuncties te vervullen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.