Uitspraak
21.3131 WIA
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 3.415,50;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een WIA-uitkering voor appellante, die van mening is dat haar medische beperkingen niet correct zijn beoordeeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder op 21 april 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid was uitgevoerd. Het Uwv werd opgedragen om dit gebrek te herstellen door een nadere medische beoordeling uit te voeren. Na het indienen van rapporten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, oordeelt de Raad dat het medisch onderzoek nu zorgvuldig is uitgevoerd en dat de eerdere tekortkomingen zijn hersteld. Appellante blijft echter van mening dat het onderzoek niet onafhankelijk en onbevooroordeeld is verricht, maar de Raad verwerpt deze stelling. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv en dat de FML voldoende tegemoetkomt aan de beperkingen van appellante. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat appellante niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep wordt gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.415,50.